Zoeken in deze blog

Opmerkelijk

"Na een beroerte ben je niet meer wie je was, terwijl je nog wel dezelfde lijkt."
De Hersenstichting


__________________________________________________________


De poëtica van het verlies

Karin Amatmoekrim schreef een kristallijn essay over behoud en verlies van nationale identiteit, en de genegenheid zich aan een nieuwe tijd aan te passen (De poëtica van het verlies, NRC 16/11/2019). De kracht van haar betoog schuilt zeker ook in het postkoloniale perspectief van waaruit zij schrijft en de moeite die van oudsher multi-etnische landen als Suriname en de Nederlandse Antillen zich hebben moeten getroosten om een samenleving, een natie te vormen en te blijven. Gek dat het omgaan met verlies van eigenheid, dat zo veel bevolkingsgroepen in die landen te verwerken kregen, toch ook zo veel uitzicht op hoop en mogelijkheden in zich draagt. Wat Amatmoekrim mij zeker ook deed beseffen - in de spiegel die zij ons voor houdt - was hoezeer wij Hollanders onszelf eeuwenlang hebben opgedrongen aan andere culturen door ons te vuur en te zwaard te vestigen te midden van totaal vreemde culturen en vervolgens ook nog eens volkeren van overal elders op transport hebben gesteld om onze koloniën rendabel te maken. De 'homeopathische verdunning' die wij daar moedwillig en van meet af aan teweeg hebben gebracht, moet 'het Nederlandse volk' heel bescheiden stemmen als het gaat om zijn geschiedenis en toekomst. Ook wij zijn op weg naar een nieuwe samenleving in een veranderlijke wereld, alle tragiek van onwil en onvermogen ten spijt. 'Tegen verlies bestaat geen verzet', prachtig.

Wat het westen kan leren van postkoloniale literatuur

NRC, 15 november 2019

Nu het Westen doordrongen lijkt te zijn van de angst voor verlies, valt er iets te leren van de manier van kijken van postkoloniale schrijvers, betoogt Karin Amatmoekrim.

Dit is de beste van alle mogelijke werelden, zo verzuchtte Candide, de hoofdpersoon van Voltaires gelijknamige novelle in 1759. De verzuchting werd geslaakt voordat Candide van zijn kasteel en comfortabele leven in Westfalen werd verdreven omdat hij de beeldschone dochter van de baron had gekust. Wat volgde was een reeks ontnuchterende ervaringen in andere delen van de wereld, die hem met harde hand van zijn optimistische geloof deed vallen. De druppel die zijn emmer deed overlopen, kwam aan het eind van het boek, toen hij Suriname binnentrok en een naamloze zwarte man tegen het verminkte lijf liep, wiens linkerbeen en rechterhand waren afgehakt door de bekende Nederlandse koopman, meneer Vanderdendur. Candide verloor dan en daar, zijn geloof in het optimisme van zijn leermeester Pangloss. ‘O, Pangloss,’ riep Candide uit. ‘Van zulke schanddaden had je geen vermoeden. Nu is het uit! Ik geloof niet langer in dat optimisme van je!’
Het boek was een kritiek op het toen heersende optimisme en wat Voltaire ermee wilde zeggen was duidelijk; wie zich ook maar enigszins bewust is van het onrecht in de wereld kan nooit vertrouwen in het idee dat dit de beste van alle mogelijke werelden is.
Dit is een verkorte versie van de Verweylezing die Karin Amatmoekrim op donderdag 7 november uitsprak. Dat deed ze als gastschrijver van de Universiteit Leiden. De gehele lezing is hier te lezen. Karin Amatmoekrim (1976) is romancier en werkt momenteel aan een biografie van essayist Anil Ramdas.
Wie op school les krijgt over Voltaires boek, leert dat het gaat over het verlies van een dominant wereldbeeld dat gaandeweg wordt ingeruild voor een nieuw – pessimistischer of realistischer – perspectief. Maar ik zou graag het beeld even willen kantelen en ons op dat ándere personage richten. Want terwijl Candide op dit punt in het boek zijn overtuiging verloor, verloor de naamloze zwarte in het boek niets. Niets wat hij niet al eerder kwijt was geraakt. Zijn ledematen, ja. Maar waren die wel van hem, als zijn lichaam in het bezit was van een slaveneigenaar? Zijn land, het West-Afrikaanse Guinee, was hij al kwijtgeraakt en zou hij nooit meer terugzien. En zijn naam, afgenomen en ingevuld door een Hollandse handelaar, wordt niet eens genoemd in het boek waarin hij een zo beslissende rol speelde.
Het perspectief van de naamloze zwarte man toont dat er niet alleen voor hem een wereld verloren is geraakt. Het was een wereld die voor altijd voor de mensen na hem verloren zou blijven. Zijn perspectief ontsluit een ongemakkelijke werkelijkheid, namelijk dat om Suriname te construeren, de Caraïben, de Arowakken en de Trio werden verdreven, en mensen uit Afrika, Indonesië, India en China werden weggehaald. Het zijn historische feiten die we leren uit onze geschiedenisboeken. Maar minder vaak beseffen we dat al deze mensen een wereld verloren bij het vormen van een nieuwe. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het idee van verlies in veel postkoloniale literatuur centraal staat. Want je zou kunnen zeggen dat wat al die verschillende mensen in deze nieuwe wereld met elkaar verbond, het verlies was.
Het verlies van het westen
Nu het Westen doordrongen lijkt te zijn van de angst voor verlies – verlies van een cultuur zoals we die kennen, van een geschiedenis zoals die ons altijd verteld is geweest, van een aarde die we voor vanzelfsprekend hebben genomen – vraag ik me af of het Westen iets kan leren van wat ik maar de poëtica van het verlies noem; de manier van kijken van postkoloniale schrijvers.

Gravure uit een editie uit 1785 van Candide, ou l’optimisme. Illustratie DeAgostini/Getty Images

De ingewikkelde zoektocht naar identiteit is immers niet meer voorbehouden aan de migrant. Wij allemaal, u en ik samen, herijken onze posities langs allerlei intersectionele assen om te bepalen waar we staan, om te bepalen wie we zijn. Sommigen zeggen: om te bepalen wie we mógen zijn. En het gaat daarbij veel minder om wie we zijn als individu, dan dat het gaat om wie we zijn als samenleving, als natie; wat ons bindt en wat ons definitie geeft. In de postkoloniale literatuur wordt al langer nagedacht over de identiteit van wat Michiel van Kempen, hoogleraar West-Indische letteren, in zijn boek De Surinaamse literatuur 1970-1985 (1987) het ‘collectief eigene’ noemde. Suriname moest – net als zoveel andere postkoloniale samenlevingen – een nationale identiteit zien te vormen uit een veelvoud van etniciteiten. Elke groep nam een eigen geschiedenis, een eigen religie en een eigen set van eigenaardigheden met zich mee. Net als de huidige samenleving in Nederland moesten ook in Suriname al die verschillende perspectieven zich onder grote politieke druk verhouden tot elkaar. 
Genegenheid
Nu kun je zeggen dat elke samenleving een nieuwe samenleving is die zich steeds weer in een nieuwe vorm moet nestelen. Hoe een samenleving omgaat met die veranderlijkheid is afhankelijk van veel verschillende factoren. Welvaart is er een, vermoed ik. Een andere bepalende factor is de genegenheid om zich aan een nieuwe tijd aan te passen. En dat daartoe lang niet iedereen genegen is, dat kunnen we afmeten aan de populariteit van rechtspopulistische politici in de Tweede Kamer.
Ik gebruik opzettelijk het woord ‘genegenheid’ hier, omdat het niet alleen de betekenis heeft van bereidwilligheid, maar ook van emotionele nabijheid. Dat idee van vriendschappelijkheid is belangrijk, omdat nieuwe en andere manieren van leven vaak worden geïntroduceerd door mensen die niet tot dezelfde stam of oorsprong behoren. Daartegenover staat: wie die nabijheid van de ander niet wenst, verzandt al snel in een retoriek over ‘het Nederlandse volk’ en ‘de Nederlandse geschiedenis’ als onderdeel van een vaststaande, rigide Nederlandse identiteit. Schijnwetenschappers (en ik wil toevoegen mislukte schrijvers) als Thierry Baudet bedienen zich dan van een doorzichtige voorstelling van de ideale samenleving die er een is van strijd. Er moet gevochten worden voor behoud van vertrouwde ideeën, zelfs – of juist – als zij gelden als achterhaald. Wie nieuwe perspectieven aanreikt, wordt aangemerkt als vijandig en als een gevaar voor de gewenste eenheid. De nuance wordt overschreeuwd en de wereld gereduceerd tot een overzichtelijk spel van zwarte lijnen en witte vlakken. Een wereld opgedeeld in wie bij ons hoort, en wie niet. Het is makkelijk teruggrijpen naar het verleden, omdat het een tijd is waarin we niet zelf hebben geleefd en waarvan we kunnen ontkennen dat die even rommelig en genuanceerd was als onze eigen tijd. Een verleden bovendien dat we kunnen reduceren tot precies die elementen die ons nu zo goed uitkomen.
Maar we moeten argwanend staan tegenover elk narratief dat de wereld als een overzichtelijk geheel beschrijft in plaats van de werkelijkheid te tonen zoals die zich aandient; verwarrend, chaotisch, onaf, bij vlagen smerig en vaak onrechtvaardig. De verheerlijking van het verleden heeft, zoals de Hindoestaans-Surinaamse essayist Anil Ramdas ooit schreef, geen waarde voor de samenleving en erger nog, geen waarde voor de kunst. Dat klinkt als een sneer naar populisten die de Gouden Eeuw als centrum van de Nederlandse identiteit bezingen. Maar toen Ramdas in 1993 in een essay schreef: ‘In plaats van kritiek en zelfkritiek, in plaats van twijfel en onderzoek, kregen we betuttelende propaganda en valse kreten over één boom, één land, één volk’, had hij het niet over rechts-populistische retorieken, maar over het gebrek aan zelfreflectie onder Surinamers die met oogkleppen op een samenleving trachtten te vormen. Wat er nu in het Westen gebeurt, gebeurde namelijk al eerder in (post)koloniale werelden: vanuit de poëtica van het verlies werd het verlorene wakker gekust. Een begrijpelijk sentiment dat ons ook nu in Nederland parten speelt; wie niet meer weet wie hij mag zijn in een veranderende wereld, wie spiegels voorgehouden krijgt over de onhoudbaarheid van zijn tradities, zijn identiteit, zijn cultuur, die deinst terug in een verleden waar hij zelf nooit was maar waarin de contouren op zijn minst herkenbaar zijn. 
In de schaduw van het verlies
Postkoloniale schrijvers weten wat het is om een wereld te verliezen, en wat het is om dat gevoelde verlies in te willen vullen met een geconstrueerd beeld van de geschiedenis. Daarom ook toont hun literatuur de valkuilen van dat verlangen naar een statisch verleden. En daarom schuilt juist in deze literatuur de waarschuwing voor het verlangen naar een eenduidige identiteit. Nobelprijswinnaar Derek Walcott bood met zijn Omeros bijvoorbeeld zijn eiland St. Lucia – en daarmee de hele West Indies – een eigen episch verhaal, en Kamel Daoud schreef de naamloze Arabier uit Camus’ De vreemdeling een leven terug. De versplinterde identiteit van de moderne mens wordt zelden indringender opgevoerd dan in de poëzie van de Afro-Surinaamse Edgar Cairo en de Curaçaose schrijver Tip Marugg wist precies het ongrijpbare gevoel van verlies van identiteit en de verbintenis met dat wat veel groter is dan het individu te vangen in zijn Weekendpelgrimage.
De poëtica van het verlies leert ons dat verlies inherent is aan alles dat leeft. Het bestaan speelt zich immers af in de schaduw van de eindigheid ervan. Literatuur toont ons de verschillende manieren waarop we met het verlies, dreigend of al voltrokken, om kunnen gaan. Schrijvers in de diaspora schrijven veel minder vaak over het terughalen van een fysieke plek die werd verlaten, dan over de manieren waarop verwarrende en soms tegenstrijdige emoties worden verwerkt. Hun perspectief gaat vaak uit van de onvermijdelijkheid van verlies en de veranderlijkheid van de wereld. Het is, op zijn best, een wereldbeeld met sympathie voor de rommeligheid van de geschiedenis, de onaffe aard van de wereld, met mededogen voor de altijd zoekende mens die nooit helemaal, nooit echt, zijn plek heeft gevonden. Dit soort literatuur leert ons het verlies te omarmen, en ons te bezinnen op wat ervoor in de plaats komt: nieuwe werelden, waar oude verloren raakten. En nieuwe samenlevingen, meer gericht op de toekomst. En natuurlijk gebeurt dat niet zonder slag of stoot, en vanzelfsprekend is er pijn en chaos en gerommel terwijl we dat verlies van een wereld, van een wereldbeeld, van een identiteit verwerken. Tegen verlies bestaat geen verzet. Het is iets dat verwerkt wordt, bijvoorbeeld door de literaire verbeelding ervan. De werkelijke tragiek is dan misschien niet het verlies zelf, maar het onvermogen en de onwil om ermee om te gaan.



Ooit hadden we een vaderland



Jan Edward Craanen, oud-diplomaat en ambassadeur in Buenos Aires, schreef met 'Ooit hadden we een vaderland' een prachtig boek, dat de moeite waard is om van kaft tot kaft te worden gelezen. Als was het een literaire thriller, jaagt hij de lezer door zijn wanhopig makende analyse van de Argentijnse historie van de afgelopen eeuw. Een tijdperk dat begint in een hoogconjunctuur van een op Europese leest geschoeid land en eindigt in een spiraal van (endemisch) Latijns-Amerikaans geweld. En de zwartste bladzijde uit de geschiedenis van Argentinië moet dan nog worden geschreven. 'Schitterende jeugd' luidt de bittere titel die Craanen aan dat deel van zijn boek heeft meegegeven waarin hij de militaire dictatuur onder leiding van generaal Videla beschrijft. Voor diegenen die overtuigd zijn van uitsluitend hun eigen gelijk en van slechts één kant van de waarheid is Craanens werk hier soms confronterend en ongemakkelijk, maar dat is inherent aan het boekstaven van de orgie van bloedvergieten, de kroniek van verdriet, die Argentinië in de jaren zeventig van de vorige eeuw kenmerkte. Een periode van terreur van zowel links als rechts, van nietsontziende opposanten en een meedogenloos staatsapparaat, die een diep trauma heeft achtergelaten in de Argentijnse samenleving, waarmee velen nog dagelijks worstelen.

De politieke geschiedenis van Argentinië werd, met onderbrekingen, decennia getoonzet door de cynische Peron – fascist dan wel socialist, al naar gelang hij als populist het volk ermee kon paaien en in beweging kon krijgen. En zoals dat gaat met populisten, hun ster rijst hoog, tot het punt waarop ze als een baksteen uit de gratie vallen. Peron overkwam het meermaals. Bejubeld als de verlosser en verguisd als onderdrukker zaaide hij diepe verdeeldheid en haat in de Argentijnse samenleving. Al eerder was in Buenos Aires letterlijk getracht, verordonneerd, zijn gedachtegoed te wissen. Zijn naam mocht zelfs niet meer worden genoemd. Het is hallucinant als je het leest en deed me denken aan het in het sovjet tijdperk zo rücksichtslos retoucheren van foto's. Toch kon het nog veel drastischer: tijdens het Videla-bewind ging het niet meer om het wissen van de militairen vijandig gezind gedachtegoed (en zeker niet alleen van het peronisme), maar om het vernietigen van protagonisten van een keur aan links-liberale ideeën. Duizenden kwamen om het leven in de martelkamers, voor het vuurpeloton, of gegooid uit vliegtuigen boven zee.

Hoe verdrietig kan een land zijn dat - in de woorden van de auteur - aan het eind van de wereld, ver genoeg van de machtscentra, ongestoord zijn eigen perifere politieke fantasieën kon uitleven. Craanen schrijft het in de verleden tijd, maar die stelt mij niet erg gerust. Zeker niet nadat ik het slot van 'Ooit hadden we een vaderland' tot me had laten doordringen. Het trauma is nog lang niet verwerkt. Voor iedereen die meer van Argentinië wil weten, en vooral begrijpen, is dit debuut van Jan Edward Craanen wat mij betreft een standaardwerk. Het verdient juist in Nederland, dat inmiddels zo'n bijzondere band heeft met het vaderland van onze koningin, een groot lezerspubliek.



De Kozakkentuin



Zojuist weer een prachtig boek van Jan Brokken gelezen: De Kozakkentuin. Ik loop meestal wat achter met mijn 'literatuurlijst' en ook dit keer gaat het om een boek dat alweer in oktober 2015 uitkwam. Maar wat ben ik blij dat ik er nu toe gekomen ben! Brokken is weer op zijn best in dit werk waarin hij de levens van de ambtenaar/diplomaat Alexander Wrangel en de schrijver Fjodor Dostojevski samen laat komen. Dat is op zich niet zijn verdienste want de twee mannen hebben sinds hun verblijf in Siberië veel lief en leed gedeeld. Dostojevski als gevangene en later banneling en Wrangel als jonge officier van justitie. Wat Jan Brokken ons biedt, is een zeer intieme inkijk in het leven van beiden door de ogen van Alexander Wrangel. Hij heeft daarbij gebruikgemaakt van de brieven die de twee - zij waren grote vrienden geworden - elkaar schreven als ze niet in elkaars nabijheid waren, en natuurlijk van een groot aantal andere biografische bronnen. Het kon niet anders of hij moest veel hiaten zelf invullen, maar daarin toont Brokken als altijd zijn bijzondere talent. Hij kan als journalist een historisch volledig verantwoord verslag doen en als schrijver van dat verslag tegelijkertijd een boeiende roman maken. De term 'faction' zou aan zijn werk afbreuk doen, want daarvoor blijft hij te zeer trouw aan de werkelijkheid. En toch, de manier waarop hij de ontbrekende feiten met zijn verbeelding weet aan te vullen, en vanzelfsprekend zijn verleidelijke verteltrant, doen je jezelf al lezende verliezen in zijn proza. Zoals Brokken zijn Wrangel Dostojevski's Aantekeningen uit een dodenhuis in één adem liet uitlezen, zo verging het mij met Brokkens De Kozakkentuin. De hardheid van het Russische leven in het midden van de negentiende eeuw en de ontberingen die de onderdanen van het onmetelijk tsarenrijk moesten ondergaan, zeker zij die tot diep in Siberië verbannen waren, worden in dit boek voelbaar. Zo zeer, dat je je afvraagt hoe een mens het volhoudt, als gevangene maar ook als vrij man. Semipalatinsk – na het lezen van Brokkens werk vergeet je die naam niet meer – was het godverlaten oord waar Wrangel en Dostojevski elkaar tegen het lijf liepen; Dostojevski nog in zijn gevangenislompen en Wrangel in een zelfgemaakt uniform. De beschaving, Sint Petersburg, de toenmalige hoofdstad van het Russische rijk, was er welhaast een continent ver weg. Dostojevski was het verboden zich buiten de gemeentegrens van zijn verbanningsoord te begeven, Wrangel kon zo nu en dan op dienstreis. Maar dan nog, honderden, duizenden wersten (een werst is ruim een kilometer) moesten in verzengende hitte en bittere kou worden afgelegd met koetsen en sledes om een volgende bewoonde plek te bereiken. Het leven van beide mannen wordt in dit prachtige boek volledig invoelbaar beschreven. Hun eenzaamheid, de hopeloze liefdes die zij er allebei koesteren en de hunkering van Dostojevski om te schrijven – meer nog, om ooit weer te publiceren – spat van de pagina's af. Van publiceren zal het gelukkig nog komen als de grote Russische schrijver (in die tijd alleen nog bekend van zijn debuutsucces, Arme mensen) na vele jaren amnestie wordt verleend. Na het dichtslaan van De Kozakkentuin is het eerste wat je doet naar Dostojevski grijpen en zijn romans (opnieuw) lezen. Dat heeft Jan Brokken dan toch maar voor mekaar gekregen. Wel een probleem dat ik nu weer verder achterop raak met het lezen van al het mooie nieuwe dat verschijnt.


De langste nacht



Bij toeval ontdekte ik de laatste roman De langste nacht van Otto de Kat in de boekwinkel. De uitkomst ervan had ik volledig gemist. Maar nu heb ik het goed kunnen maken, in één adem en met een brok in mijn keel. Het is een subliem geschreven boek! Ik begon er aan zonder mij te realiseren dat het in zekere zin een verdieping is van het vorige boek van De Kat, Bericht uit Berlijn. Je hoeft die eerdere roman voor een beter begrip van zijn laatste werk niet gelezen te hebben, maar stukje bij beetje werd ik mij van de samenhang tussen beide bewust. Twee verhalen die zich als de schakels van een ketting in elkaar voegen, geschreven in een jaloersmakende taal en toon, en verwerkt tot een prachtig gecomponeerd geheel.

De langste nacht speelt zich af in het hoofd van de 96-jarige Emma. Haar laatste nacht - de volgende dag zal ze afscheid nemen van het leven. In het huis en de buurt waar zij na de oorlog is komen te wonen, waar ook die laatste, lange nacht haar sterfbed staat, heeft zich een intens leven van lief en leed afgespeeld. Ze huwde er en kreeg kinderen. Maar voor dat alles, voor en tijdens de oorlog, was er een ander, verdrongen leven waarin zij was getrouwd met haar eerste man, een Duitser, in nazi-Berlijn. In haar laatste nacht komt dat alles terug, komt alles samen.

"Ze maakte geen aanstalten om naar bed te gaan. De lauwwarme avondlucht woei naar binnen, oppervlakkig gezien zat ze hier veilig, er was niets dat haar bedreigde dat ze niet over zichzelf had afgeroepen. Ze merkte nauwelijks dat de zuster naar de keuken ging. Er waren alleen de echo’s van een oud leven, haar jaren in Leeuwarden, Berlijn, het Schwarzwald, de straat waar ze nu al meer dan zestig jaar woonde. Die straat was een blok basalt in een rivier, kaalgeslagen, verweerd geraakt, met Emma en haar betonnen geheugen daar boven, op de derde verdieping."

Emma wordt achtervolgd door haar verleden, maar dat geldt voor alle personages in de romans van Otto de Kat. Het gaat nooit om overbodige, laat staan storende uitweidingen. Alles heeft betekenis. De Kat schrijft vaak poëtisch – sommigen zien dat ten onrechte als te geacheveerd, te gemaakt – waardoor hij instaat is met maar een paar woorden de lezer mee te nemen. Een datum of een enkele opmerking volstaat om de achtergrond bij het verhaal te schetsen. Grote gebeurtenissen – ook dramatisch gebeurtenissen uit de donkerste tijd van Hitler-Duitsland waarbij hoofdpersonen uit deze roman betrokken zijn – worden benoemd, maar blijven grotendeels buiten beeld. Geen sinecure om dan toch zo invoelend te schrijven dat je de angst bekruipt en huivering door je lichaam trekt.

De langste nacht greep mij aan, van kaft tot kaft. Te meer omdat zo veel van de locaties die een rol spelen in het verhaal voor mij ware lieux de mémoire zijn. Als diplomaat ben ik de laatste jaren van mijn loopbaan veel in Duitsland geweest en ik heb bovendien bijzondere herinneringen aan Dahlem, een voorstad van Berlijn, waar een deel van het verhaal van De Kat zich afspeelt. Die jaren ben ik ook, zowel vanuit mijn functie als privé, uiterst intensief met de Tweede Wereldoorlog en (ja, nog altijd) de nasleep ervan bezig geweest. 

En dan Rotterdam, de Oudedijk, de Koninginnekerk - dat alles ken ik vanbinnen en vanbuiten. Hoewel ik in het centrum woonde, werd ik in 1960, op mijn tiende, vanuit een lagere school op de Oude Binnenweg naar de Park Rozenburgschool op de Oudedijk gestuurd. Iedere dag ging ik er met lijn 17 naartoe – losgerukt uit mijn eigen omgeving van binnenstad en havenkwartier. In mijn eerste boek, Onder een hemel van tin, verhaal ik daar nog van. De Kat bracht mij er terug. Ik zat weer naast de zoon van de melkboer, uit de winkel schuin tegenover de school, die een wolk van volle melk en kaas mee de klas in nam. Bij het lezen over de Koninginnekerk kon ik de herinnering niet onderdrukken aan mijn grootvader die daar voor de oorlog preekte en waar ik in de jaren vijftig soms kwam met mijn ouders. Nooit zal ik vergeten dat ik op een zondag mensen achter mij hoorde zeggen: 'Weet je nog, vrouw, toen dominee De Vey Mestdagh hier preekte ... toen zaten ze zelfs in de gangpaden!' Wat voelde ik me trots. 

De Kat gebruikt ook nog ergens het beeld van de man die op het strand loopt, in gesprek met God, en achter zich maar één paar voetstappen ziet. Juist dat troostrijke beeld... waarvan ik ooit dacht dat het wel boven mijn eigen rouwadvertentie zou mogen staan, ware het niet dat ik me dan zou overgeven aan een godsbegrip dat het mijne niet is. Al was het maar omdat er helaas zo oneindig veel meer is dan die lieve oude man - onthutsend veel meer, dat een mens kan tegenkomen op zijn levensweg van het niets naar het niets, of zo je wilt van het alles naar het alles. Ergens, tijdens het lezen kwam ik een dichtregel tegen waarin voor mij veel wijsheid steekt: ik voel me overal vreemd, behalve in de eeuwigheid. Daarvan is ook deze nieuwe roman van Otto de Kat een wrange, maar tevens prachtige getuige.



Speaking with the angel

Liedje naar aanleiding van de geboorte van mijn kleinzoon. Moest dit wel coveren.

Speaks for itself☺


Pinarello Montello, 1985

Hoewel mijn CVA wielrennen anno 2014 niet meer mogelijk maakt, kon ik het niet laten mijn dertig jaar oude Pinarello te restaureren. Ooit door Fausto Pinarello op maat voor mij gebouwd aan de hand van mijn eerste eigen meetgegevens (zie Cyclefit). Ik beklom ermee de heuvels rond Rome, halverwege de jaren tachtig. Hieronder wat plaatjes.









Pedalate intorna di Roma (1984-1987)



Trainingsrondjes













Sad song for Christmas

A beautiful Xmas-song by Kris, one of my singer-songwriter friends.

Sad song for Christmas

 

Baudet doet het weer

En ik kon het niet laten...
NRC Handelsblad, 5 december 2013


Het ultieme gitaarboek


Eltjo Haselhoff moet heel wat hebben gedubd over de titel van zijn zojuist verschenen boek, Gitarologie. Het boek gaat niet over gitaar spelen, maar over de technische aspecten van de gitaar. Hij kwam met een zelfbedachte term die op het eerste gezicht wat vreemd, voor sommigen misschien minder serieus, aandoet. Toch is het een term en titel die de inhoud goed dekt. ‘Logie’ staat in het Grieks (λογια) voor: de studie van; de wetenschap van. Haselhoffs boek is, zoals de subtitel deze publicatie mijns inziens terecht omschrijft, ‘Het ultieme kennisboek voor gitaristen’. Dat klinkt pretentieus, maar is het allerminst. Gitarologie blijkt inderdaad het boek bij uitstek als je als gitarist werkelijk wilt begrijpen hoe de gitaar werkt – dat wil zeggen hoe de gitaar welk geluid voortbrengt en wat er vervolgens met dat geluid gebeurt. Hoeveel gitaristen worstelen niet met die vragen en wisselen voortdurend van gitaar, snaren en afstelling op zoek naar ‘het mooiste geluid’.

Het boek beschrijft in eenvoudige bewoordingen, maar tot in de kleinste details ‘het volledige avontuur van geluidsgolven, beginnend bij de trillende snaar, via de trillingen door de brug, de resonanties in het bovenblad en de klankkast, de trillingen door de lucht, de reflecties in de kamer, microfoons en digitale recorders, tot het moment dat in je oor de luchttrillingen worden omgezet in elektrische signalen die naar je hersens gaan.’ Dat is veel en lijkt vooral saaie wetenschap, maar is het beslist niet als je Haselhoff aan het woord laat. Eltjo Haselhoff behoeft onder gitaristen geen aanbeveling; in zijn ‘fingerstyle’ genre behoort hij tot de aller besten. Op de cd’s die van zijn gitaarspel verschenen en zijn instructie-dvd’s toont hij zich niet alleen een begenadigd gitarist, maar tevens een leermeester die beschikt over didactische gaven en aangename onderkoelde humor.

Die eigenschappen van hem vind je terug in het prachtig verzorgde, rijkelijk geïllustreerde Gitarologie. Daarin laat de auteur zien dat hij, naast gitarist, een technicus en wetenschapper is van een bijzonder soort. Al sinds jong had hij grote behoefte de techniek van de gitaar te doorgronden en experimenteerde hij met zelf bedachte en in elkaar geknutselde opnameapparatuur. Hij is zijn passie altijd trouw gebleven en heeft zich, na het behalen van een ingenieursdiploma en doctorsgraad in de natuurkunde, met overgave gestort op het ‘hoe en het waarom’ van zijn instrument. Dat is in zijn geval bovenal de akoestische gitaar, ofschoon veel van wat hij uit de doeken doet ook opgaat voor de elektrische gitaar.

Je hoeft op internet maar ‘gitaar’ of, nog beter, ‘guitar’ te googelen en je raakt al gauw verstrikt in een wereld van fora waarop gitaristen schreeuwen om uitleg en die bol staan van hoogdravende (vaak elkaar tegensprekende) theorieën. Wat Haselhoff ons leert is natuurkundig niets nieuws, maar de manier waarop hij zijn natuurkundekennis, technisch inzicht en beheersing van zijn instrument toepast op de eerste aanraking van de snaar tot de laatste bewerking van een thuisopname doet hij met een ijzeren logica van het begin tot het eind.

Hoewel bij een eerste doorbladeren van het boek de soms wel erg gevulde bladspiegel kan afschrikken, is Haselhoffs stijl zo aangenaam (en zelfs lichtvoetig) dat Gitarologie leest als een ‘jongensboek’. Ook de alfa’s onder de gitaristen neemt hij bij de hand en legt hij in heel begrijpelijke hoofdstukken uit wat snaarlengte, -dikte en -spanning nu precies als effect sorteren, wat letterlijk ieder onderdeel van de gitaar doet (en niet doet!) met de door de snaar voortgebrachte trillingen en hoe je de beste akoestische opnames kunt maken. Materialen, houtsoorten, bouwwijzen, versterking, microfoons, opnameapparatuur, alles komt aan bod. Iedere uiteenzetting vat hij aan het slot in de meest simpele vorm samen en bovendien geeft hij allerhande praktische informatie, tips en schema’s waarmee elke gitarist zo aan de slag kan.

Na het lezen van dit boek kan je gevoeglijk alle honderden discussiefora op internet laten voor wat ze zijn, waar het gaat om de technische aspecten van de gitaar. Gitarologie is inderdaad het ultieme kennisboek voor gitaristen en ook nog eens een genot om te lezen. Een Engelse vertaling zou niet lang op zich mogen laten wachten.

Gitarologie, Eltjo Haselhoff, Peghead Productions, 2013 (ISBN 978-90-8100003-0-7), hard cover, groot formaat, 184 pagina's.






Henriëtte Tilanus wint Lichting 2013

Mijn nichtje Henriëtte Tilanus, afgestudeerd aan de ArtEZ hogeschool voor de kunsten, heeft dinsdagavond tijdens de Amsterdam Fashion Week de modewedstrijd Lichting 2013 supported by G-star Raw gewonnen.



Met een grote catwalkshow presenteerden 13 modestudenten dinsdagavond in Amsterdam hun afstudeercollecties aan een jury van nationale en internationale modeprofessionals.  

Henriette Tilanus werd door hen gekozen tot hét aanstormend modetalent van Nederland. Ze won daarmee een geldbedrag van €10.000,- en mag daarnaast aanwezig zijn bij een evenement van jeanslabel G-star. 

Tilanus toonde haar afstudeercollectie Let the dust settle in, een collectie geïnspireerd Lady Edith Sitwell, een Britse schrijfster die bekend is om haar excentrieke voorkomen.  

Ze vertaalde dit naar experimentele textielbewerkingen, zoals een met de hand tot ruitpatroon gebleekte denim, en abstracte bloemborduursels van plastic en kralen. De collectie is fris, origineel en uitgesproken, maar ook draagbaar.

De jury bestond uit Alexander Fury (moderedacteur The Independent), Stefan Siegel (oprichter & directeur Not Just a Label), Maarten van der Horst (ontwerper) en Robb Young (strategisch modeconsultant en journalist).

De prijs wordt sinds 2007 elk jaar uitgereikt aan de meest veelbelovende afstudeercollectie van Nederland. De grootste talenten van de zeven Nederlandse modeacademies geven samen één catwalkshow om zich te presenteren aan de kritische modepers en industrie.



Het vreemdste bijbelboek

Het vreemdste Bijbelboek

In velerlei opzicht was Het vreemdste bijbelboek van Elaine Pagels voor mij een ware openbaring. Zo wist ik niet dat er zo veel gedocumenteerd feitenmateriaal bestond uit de eerste dagen na Christus en de jaren van onze jaartelling. Over bijvoorbeeld de onenigheid tussen Petrus en Jacobus (broer van Jezus) enerzijds en Paulus anderzijds met betrekking tot het vasthouden aan de Joodse tradities. Pagels geeft een onthullende inkijk in hoe deze volgelingen tegen de Joodse messias aankeken, voordat het woord christen en christendom ooit was gebruikt (dat gebeurde pas veel later). En bovenal over hoe de openbaring van Johannes over het einde der tijden – een van de vele openbaringen die rond die tijd werden opgeschreven – als enige in het Nieuwe Testament terechtkwam. Hoe die Johannes niet dezelfde is als de discipel Johannes, wat kerkvaders er later van hebben gemaakt, en hoe zijn visioenen moeten worden gelezen.


‘Moeten’, want Pagel, professor Religie aan Princeton University en gerenommeerd autoriteit in haar vakgebied, is wat mij betreft zo overtuigend als het maar zijn kan. Ze laat zien dat Johannes (van Patmos) zijn profetieën schreef, na de joodse opstand in het jaar 66, als een vernietigend aanval op het Romeinse Rijk; en hoe zijn geschrift, sinds keizer Constantijn zich tot het christendom bekeerde, meer en meer werd gebruikt om ongelovigen en vooral ketters binnen het christendom te vervolgen. Hoe andere openbaringen in de ban werden gedaan en uiteindelijk de Egyptische bisschop Athanasius, in de vierde eeuw na Christus, na veel list, bedrog en powerplay, decreteerde dat alleen de visioenen van Johannes in de bijbel mocht komen. Heel veel (maar lang niet alles) van die geschiedenis is duidelijk geworden na de vondst van de z.g. Nag Hammadigeschriften, in 1945: een reeks codices van de hand van de allervroegste volgelingen van Christus.


Pagels beschrijft helder gedocumenteerd (welhaast van jaar tot jaar, soms zelfs van maand tot maand) hoe er met die apocriefe geschriften is omgegaan. Aan haar hand loop je in kort bestek (het boek telt maar 162 pagina’s) door een werkelijk fascinerende geschiedenis van het vroege christendom. Mateloos boeiend genoteerd en om van je geloof af te vallen. Niet in de laatste plaats omdat zo duidelijk wordt hoe de meeste, zo niet alle oudtestamentische profeten zonderlinge Einzelgänger waren, die zich afzonderden in de woestijn, vastten en van kruiden leefden om vervolgens de vreemdste visioenen te zien (wat wil je, zou je bijna zeggen). De openbaringen van Johannes van Patmos, en veel van de apocriefe stukken, passen geheel in die traditie. Maar bovenal zie je weer zo griezelig duidelijk dat het instituut kerk niets anders is dan miserabel mensenwerk, sektarisch machtsspel en onderdrukking van de vrije gedachte. Dat wisten we natuurlijk al, maar soms vallen je toch de schellen weer van de ogen.


Elaine Pagels schrijft niet voor de teerhartigen op dit punt. Het vreemdste bijbelboek is desondanks een must-read voor iedereen die onze joods-christelijke beschaving wil doorgronden.


Jan Mesdag zingt Brel

Op 1 december 2012 kwam de langverwachte DVD 'Jan Mesdag zingt Brel' uit. Het eerste exemplaar werd in Amsterdam uitgereikt aan Adelheid Roosen. Het is een indrukwekkend filmportret over het korte leven van mijn broer en zanger Jan. De film 'Jan Mesdag zingt Brel', gemaakt door Emma Westermann, met prachtig camerawerk van Lazlo en Dylan Tonk, behoorde tot de officiële selectie van het Nederlands Film Festival 2008 en kreeg internationale waardering. Op de DVD is aan de film (speelduur 59 minuten) nog 25 minuten veel nooit eerder vertoond beeldmateriaal als bonus toegevoegd. Onder andere unieke opnames van Jan in New York.

De DVD is verkrijgbaar bij Bol.com.

Klik op de foto voor korte introductie

Jans dromen hadden hem niet bedrogen, hoewel zijn leven als mens en als acteur er niet gemakkelijker op was geworden. De straten in New York waren meer dan eens het nachtelijk decor van zijn dolende en zoekende geest geweest. Daar studeerde hij zijn strofen in voor een volgende auditie, zocht hij naar zijn stijl, zijn rol, naar zichzelf. De blinde muren van de versteende basketbalpleintjes, omringd door verroest hekwerk, hadden zijn vertwijfeling onbarmhartig weerkaatst. In de Village, ver weg van zijn oude wereld, werd Jan teruggeworpen op zichzelf, gedreven als hij was om – op zoek naar het echte leven – helemaal opnieuw te beginnen. Het begin van het einde. Als ik bij Houston boven de grond kwam,stond ik er middenin.
        Uit Onder een hemel van tin

Klik op de foto voor beeldmateriaal


Limonov


Wie wil weten wat Nadezhda Tolokonnikova en Maria Alyokhina van Pussy Riot hebben doorgemaakt in de gevangenis in Moskou en nog te wachten staat in hun werkkampen doet er goed aan het fascinerende boek ‘Limonov’ van Emmanuel Carrère te lezen.

In 'Limonov' (uitgekomen in najaar 2011) bereidt Emmanuel Carrère de lezer een amalgaam van verschillende genres: autobiografie, essay, journalistiek, biografie en geschiedenis. De legering van al die bestanddelen vormt een roman over iemand die werkelijk bestaat - iets wat je je aanvankelijk maar moeilijk kunt voorstellen. De hoofdpersoon, schrijver en politicus Limonov, wordt geboren in de Sovjet-Unie, vlucht naar de VS (New York), woont daarna in Parijs en keert, na omzwervingen op de Balkan, vervolgens terug naar het huidige Rusland. Het is niet makkelijk sympathie voor de man op te brengen, maar Carrère weet desondanks een indrukwekkend levensverhaal van een tijdgenoot te boekstaven. Wat een mens als Limonov in één leven kan meemaken tart elke verbeelding. Door zijn oppositie tegen Poetin belandt hij uiteindelijk eerst in de gevangenis van Moskou en vervolgens in een werkkamp. Daar kwam hij niet zo lang geleden weer uit. Wat nu? 

Ik las het boek in het Frans, maar er is onlangs een Nederlandse vertaling van verschenen bij De Bezige Bij. Een roman over Rusland en nog veel meer.


Winnen gaat al heel lang niet meer clean

Dauphiné Libéré 1991
Namens de Alrecon-ploeg bedank ik de Franse organisatie.
Gerrie Knetemann staat klaar om een geschenk aan te bieden.

Een mooi gecomponeerd artikel van Peter Winnen in de NRC over het gebruik van epo. Maar waarom schrijft hij in dit opiniërende stuk boordevol moraliserende uitspraken niet ook over zijn eigen dopinggebruik? Nu klinkt zijn betoog dubbelhartig. Prachtige volzinnen: “Na een eeuw wanhopig speuren en experimenteren was het sublieme elixer voor de renner gevonden. De bloemen waren voor de beste dokter. …De romantische periode van het wielrennen was definitief voorbij.” Het zal zijn dat Winnens hoogstaande moraal hem afhield van bloed doping, maar ook hij maakt onderdeel uit van die romantische eeuw stampvol experimenteren. Of moet ik tussen regels door opmaken uit een obiter dictum als “Daarbij wie was er zonder zonde? Een handjevol misschien.”, dat hij tot de weinigen behoorde en schoon reed toen hij zware bergetappes won en tot driemaal toe hoog in het klassement van de Tour eindigde. Nee, want ook Peter Winnen bekende ooit dat hij pakte.

Precies wat Winnen schrijft over de epo-generatie, over de “kolderiek wanstaltige omerta die bijna iedere aanwezige medeplichtig heeft gemaakt”, gold in zijn dagen voor het snoepgoed dat toen in de trommel van de soigneurs zat. Ik heb de nodige keren met Gerrie Knetemann gefietst en kwam nog bij hem aan huis. We konden het over de hele wereld hebben, maar als het om het doping ging, hield hij zich aan de code of silence. Alleen, in zijn ogen – dat had de mens Gerrie mee – stond veel te lezen.

In de Dauphiné Libéré van 1991 zaten twee hele zware bergetappes: van Crest naar Villard-de-Lans en van Villard-de-Lans naar Aix les Bains. Onder leiding van Knetemann mocht ik in een gelegenheidsploeg van Alrecon Buitenreclame dagelijks vooraf aan het peloton profs de koers volbrengen. Loodzwaar, want we moesten snel zijn. De wegen waren al afgezet en motoragenten begeleidden ons. We sliepen in de hotels van de renners en hadden dezelfde professionele verzorging. In Villard zag ik ’s avonds enorm tegen de volgende dag op. Toen ik dat liet merken, was er prompt een soigneur met een koffer pillen waaruit ik welhaast kon kiezen. Hij drong er meerdere keren op aan - het zou ervoor zorgen dat ik de volgende dag ‘de bergen over zou vliegen’. Ik durfde het niet en begon de etappe maar op een flink ontbijt. Het werd klimmen tegen de klippen op en een aantal keren moest Knetemann zich af laten zakken om mij moed in te spreken. Het bleek dat zijn relativerende humor die dag net voldoende voor mij was om het hooggebergte over te komen. Eén zin van wat hij op z’n typische Kneets zei, terwijl ik amechtig naar de volgende top verlangde, zal ik niet vergeten: ‘Ik wist niet dat diplomaten zo hard konden vloeken.’

De tragiek dat je niet meer kunt geloven wanneer iemand stelt dat hij clean koerst, zoals Peter Winnen schrijft, is niet van vandaag of gisteren. Dat weet hij ook. Winnen gaat helaas al heel lang niet meer clean. En in die zogenaamde 'romantische periode' werd troep geslikt die waarschijnlijk nog veel gevaarlijker was dan epo.


De regels van Matthijs

In deze prachtige en ook verdrietige documentaire verwoordt de autist Matthijs op een ongekend heldere en zuivere manier wat er in zijn hoofd omgaat. Als vader van een kind met autistiforme problemen, heb ik ademloos zitten kijken. Hoewel je Matthijs in heel veel opzichten niet met onze dochter mag vergelijken, was zo veel van wat Matthijs zei zo herkenbaar en zo verhelderend.



Een paar citaten die ons troffen:
  • Waarom ben ik in mijn hoofd gaan wonen?
  • Ik zou willen leren om à la minute te doorzien wat mensen zeggen; dus wat ze bedoelen; dus niet wat ze zeggen, maar wat ze bedoelen. Ik ga altijd af op wat ze zeggen.
  • Alles heeft conventies; als het te vaag wordt raak ik de weg kwijt.
  • Ik leef in een chaotische wereld, steeds verlies ik me in details die ik niet kan oplossen.
  • Niet-autisten hebben een hersenfunctie die zorgt voor overzicht, maar als autist moet je dat allemaal zelf doen. Je moet alles uitdenken.
  • Autisten beperken zich tot een heel kleine schaal en denken dat helemaal uit.
  • Ik kan de dingen steeds maar op één manier. Ik loop vast als ik dingen op een andere manier moet doen.
  • Ik aanvaard niet dat de wereld niet klopt.
  • Ze houden nooit hun woord, nooit! Waarom houden ze zich niet aan de afspraken?
De indrukwekkende documentaire van Marc Schmidt is in z'n geheel terug te zien op: http://www.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1294131




Het andere Arabische geluid

 

In 2008 verscheen het debuut van Petra Stienen getiteld Dromen van een Arabische lente. Daarmee gaf zij een visitekaartje af als diplomaat en meer in het bijzonder als mensenrechtendiplomaat ten tijde van haar verblijf op posten in Caïro en Damascus. De arabist Stienen toonde haar talent als uitstekend vertegenwoordiger van Nederland en het toenmalig mensenrechtenbeleid. Ze trad op met empathie voor haar omgeving en paarde dat aan een fijnzinnig politiek gevoel voor wat onder de mensen leefde. Alleen al met de prachtige titel van haar boek gaf zij daar blijk van. Ook schreef zij met zo veel kennis van zaken, dat zij twee jaar later, toen inmiddels de hele wereld sprak van de Arabische lente, in alle media een graag geziene gast werd. Tegen die tijd was het ministerie voor Stienen al lang een te benauwde veste geworden, wat haar had doen besluiten ontslag te nemen en een onbekend avontuur binnen te stappen. Dat ze haar weg daarin heeft gevonden mag duidelijk zijn. Zeker nu zij in korte tijd ook nog met een vervolg is gekomen op haar debuut.

In Het andere Arabische geluid, dat dit najaar uitkwam, heeft Petra Stienen zich de vorm van de literaire reportage verder eigen gemaakt. Daarin heeft ze zich als schrijfster duidelijk ontwikkeld. In haar proza herken je bovendien haar even getalenteerde als gepassioneerde optreden voor radio en televisie. Haar gedachten en woorden vloeien en monden uit in prachtige verhalen. De lezer wordt bij zijn lurven gepakt en meegevoerd, een wereld in waar de meesten van ons geen benul van hebben. Stienen geeft opnieuw blijk van haar kennis van de Arabische cultuur en taal en toont begrip en inlevingsvermogen. In portretten die zij schildert van een keur aan bekende en minder bekende inwoners van met name Egypte en Syrië laat zij zien wat de Arabische lente in die landen betekent in het dagelijks leven tussen hoop en vrees.

Stienen tekent in dit boek als een chroniqueur ontmoetingen op die zij op een natuurlijke manier vermengt met herinneringen en anekdotes. Bovendien wordt de lezer zich bewust dat er, ondanks alle verschillen tussen de landen in het Midden-Oosten, een grote overeenkomst bestaat tussen de mensen die er leven. Daarin zit veel van de kracht van haar verhalen, dat zij telkens een verbinding weet te leggen tussen wat individuen ervaren, denken, doen, of die nu in Tunis, Beiroet, Cairo of Damascus wonen. Stienen verbindt en begrijpt – laat ons begrijpen – dat ondanks alle vrees voor wat de omwenteling in de Arabische wereld kan brengen, hoop op een vrijer, democratischer en beter leven de waarachtige drijfveer is van de overgrote meerderheid van de bevolking. En dat die hoop gekoesterd en gevoed moet worden. Want, dat heeft de Arabische lente geleerd, the power of the people is bigger than the people in power.

Alle behoudende krachten en tanende euforie ten spijt is er hunkering naar ‘gewone’ vrijheid, zoals die in de Westerse landen wordt beleefd en geleefd. Een hunkering barstens vol leven en inventiviteit, dwars door alle lagen van de bevolking heen. En dat wij in Europa nu al cynisch doen over wat er op de Arabische lente lijkt te volgen, wordt in het boek door iemand die tijdens de revolutie in Egypte dag en nacht op het Tahrirplein heeft vertoefd afgeserveerd: ‘Ja, jullie kunnen in Europa lekker in de analyse schieten en negatief doen over het uitblijven van directe resultaten van onze revoluties. Wij wonen hier en geloof me, wij hebben de luxe niet om pessimistisch te zijn.’

Stienen wrijft ons onder de neus wat we maar zo al te gemakkelijk vergeten, dat ook wij doordrongen moeten zijn van het feit dat er na decennia van dictatuur niet opeens sprake kan zijn van een werkende democratie. Al degenen die in haar verhalen aan het woord komen willen hun samenleving weer opbouwen, vanuit hun eigen kracht en waar mogelijk in samenwerking met ons. Dan is het juist voor hen in deze moeilijk overgangsperiode wel zo essentieel dat er geluiden van hoop en vertrouwen worden gehoord. Stienen rondde haar boek afgelopen zomer af, op het moment dat de strijd voor vrijheid in Syrië met steeds grover geweld werd onderdrukt. Door het boek heen kom je heel wat van haar Syrische vrienden tegen en merk je dat de situatie daar haar de keel dichtknijpt. Je voelt de beklemming, maar zij durft daaraan voorbij te denken.

Met Het andere Arabische geluid beland je niet in een politiek traktaat, maar bij mensen in hun eigen omgeving, achter de politiek, achter de revolutie - bij al diegenen die nu weten dat de lente geen droom is, maar dat die echt bestaat. Het tweede boek van Petra Stienen leest als een roman.



Het andere Arabische geluid, Een nieuwe toekomst voor het Midden-Oosten?, Nieuw Amsterdam, ISBN 978 90 468 12051
 



De heer Van Benthem en de Toinettes


Don't fence me in

En zo maakt Toine zijn dromen waar. Tandarts, filmregiseur, scriptschrijver, kunsthandelaar, uitgever, artiest en bovenal mens. Kortom don't fence him in!


La disparition

Agathe Frasson-Cochet (1989, Moulins), dochter van dierbare vrienden, is afgestudeerd aan de l’ENSAAMA Olivier-de-Serres in visuele communicatie. Op dit moment volgt zij een grafische opleiding aan de Parijse Arts Décoratifs. Geïnspireerd door geometrische vormen en motieven die zijn voortgekomen uit de Russische kunst creëert zij collages, waarin dieren allom vertegenwoordigd zijn, om daarmee haar verhalen te illustreren als grafisch kunstenaar en sprookjesverteller. Binnenkort start zij een vervolgopleiding aan de Rietveld Academie in Amsterdam.
Le grand duc is een van de vogels uit haar onlangs verschenen vertelling 'La disparition' (Editions MeMo, 2012). In mijn meditatietuin komt hij regelmatig aanvliegen. 
Le grand duc


Sprakeloos
Tom Lanoye schreef met 'Sprakeloos' in bijna onmogelijk mooie, aangrijpende taal een autobiografische ode aan zijn moeder - zijn moeder, die na een beroerte ('vernietigend als een inwendige blikseminslag') ten prooi valt aan afasie en van het ene op het andere moment genadeloos gevangen wordt gehouden in verbale onmacht. Na het boekenweekgeschenk 2012 was dit het eerste boek dat ik van Lanoye las. Mijn toch al duizelende, infarctueuze, naar energie snakkende hoofd deed hij tollen terwijl hij me meenam in zijn achtbaan van verhalen in het allerschoonste Nederlands uit Vlaanderen. Met die taal schildert hij het fresco van zijn jeugd. 'A peu près de pauwenstaart van officiële feiten en private overleveringen, samen de vroegere arena van minstens twee levens...'. Ergens citeert hij Wikipedia, weinig literair, maar wezenlijk:
'De menselijke hersenen (plurale tantum, meervoud zonder enkelvoud), ook het menselijk brein, vormen het deel van het centrale zenuwstelsel dat zich in de schedel bevindt (Oudgrieks: "encephalon", in het hoofd). Ze zijn het waarnemende, aansturende, controlerende en informatieverwerkende orgaan in de mens. (...) Al beslaan ze slechts twee procent van het lichaamsvolume, ze gebruiken een tienvoud aan zuurstof vergeleken met de rest van het lichaam en verbruiken een kwart van de totale energie. Ook stroomt twintig procent van het bloed voortdurend naar onze hersenen.'
Om verderop, aan het slot van het zoveelste hoofdstuk barstensvol buitenissige herinnering - vaak getriggerd ('Go, Johnny, go, go go') door maar een enkel woord - te eindigen:
'Toch is er maar één bloedklonter nodig, kleiner dan een luis, die via uw bloedbaan naar uw hersenen schiet (...) één bloedklontertje, en we zijn voorgoed vervreemd.'
Zo'n luizig klontje veranderde ooit ook mijn leven. Maar goed, als ik Lanoye wil citeren doe ik hem meer recht met enig ander fragment - ook al blijf ik met mijn keuze dicht bij huis, bij mijn passie van weleer: het wielrennen. Tijdens een zondags wielercriterium in Sint-Niklaas passeert het peloton de Antwerpse Steenweg...
‘De ambiance was mager, maar zo’n peloton bleef een belevenis. Het was alsof er een compact lichaam langs je suisde, een luchtverplaatsing op fragiele wielen. Een massieve wolk van versmolten mannenlijven en pezige koppen, diffuse shirtkleuren, zwarte broeken, zonneflitsende spaken en velgen. In een zucht voorbijgeschoten liet ze alleen schokkerige beeldflarden op je netvlies achter, vol glimmende ballonkuiten en brede konten en zelfverzekerde rugnummers, 21 7 17 48 83. Vooral het geluid, beangstigend ijl voor zo veel gebald geweld, maakte indruk. Het gesmeerde draaien van tientallen kettingen bundelde zich tot één grote hymne van gedrevenheid, een reuzenzwerm van gelukkige insecten, met als basso continuo de tientallen tubes die hartstochtelijk aan het asfalt leken te zuigen en het met één langgerekte kus weer loslieten. Boven die hemelse hymne steeg nog weinig uit, tenzij sporadisch gevloek en constant gerochel, annex het snuiten uit één neusgat, waarbij men zijn ander neusgat dichtdrukte met twee vingers. Af en toe gooide de zwerm uit zijn diepste kern ook een voorwerp naar buiten. De sierlijke boog die het volgde sloeg om, bij contact met onze trottoirs, in een wild en hol klinkend gestuiter. Een lege drinkbus. We namen ze mee naar huis maar durfden ze niet te gebruiken. Je hoorde genoeg verhalen over de voedingsgewoontes van coureurs.’
En zelfs dit citaat is slechts een penseelstreek in het fresco, een haast terloopse herinnering in de hallucinerende vertelling van Tom Lanoye,eindigend in de totale teloorgang van het leven van zijn moeder. Citeren uit dit 'boek van de vergankelijkheid', zoals de schrijver het noemt, is eigenlijk niet gepast, want het betekent dat je 360 pagina's zou moeten overschrijven. De 26e druk van Lanoyes meesterwerk is gewoon te koop in de boekhandel.  

Anjani




Nu ik weer regelmatig muziek maak, dook ik onlangs eens in mijn oude teksten. Daar zat een vertaling bij van Leonard Cohens ‘One of us cannot be wrong’ (zie Tekst & Muziek). Nog altijd raak ik niet uitgeluisterd naar zijn prachtige, wonderlijke, soms ondoorgrondelijke maar altijd beeldende, poëzie. Steeds ontdek je nieuwe perspectieven. Dat deed me denken aan de weinig bekende CD Blue alert van Anjani (2006); beslist een van de mooiste in mijn collectie. Anjani Thomas, voormalig achtergrondzangeres van Leonard Cohen, laat haar oorstrelende stem vervloeien met typisch coheneske lyriek. Als zijn partner mocht ze zoeken in de doos ongebruikte teksten en melodieën en vond pareltjes. Het werd een aaneenschakeling van verrukkelijke nummers, waarin Cohen overduidelijk aanwezig is. The mist voorzag Anjani zelf van muziek.
As the mist leaves no scarOn the dark green hillSo my body leaves no scarOn you, nor ever willWhen wind and hawk encounterWhat remains to keep?So you and I encounterThen turn then fall to sleepAs many nights endureWithout a moon or starSo will we endureWhen one is gone and far
Cohen produceeerde de CD. Een bijgevoegde DVD geeft een mooi beeld van 'the making of'. De analoge opnames, waarin Anjani zichzelf op piano begeleidt, zijn van een sublieme kwaliteit. Wat mij betreft een absolute must voor fijnproevers.
Dit voorjaar verschijnt een vervolg-CD. Lees meer over Anjani op haar website.


Door de ogen van een kind




Van een Poolse collega, buurman in internationale onderhandelingen (Pologne/Pays Bas), kreeg ik in het najaar van 2011 het boek Door de ogen van een kind, van Stella Müller-Madej (Uitgegeven door De Geus). Het bleek de Nederlandse vertaling van het relaas van een Pools joods meisje dat dankzij Schindlers lijst de gruwelen van Auschwitz had overleefd. Mijn collega kent de schrijfster en stelde er prijs op mij een exemplaar te geven. Het verhaal van Stella Müller lag dicht aan tegen het onderwerp van ons internationale overleg: wij onderhandelden over een verdrag dat het beheer van de ooit bijeengebrachte archieven van concentratiekampen moest veilig stellen (http://www.its-arolsen.org).
Het boek heeft diepe indruk op mij gemaakt. Niet zozeer vanwege de kampverhalen, die in hun aangrijpendheid al op velerlei manieren zijn beschreven, maar vanwege het feit dat ik voor het eerst het gevoel had zelf in het getto en de kampen te hebben gezeten. Het is bijna griezelig hoe Müller mij heeft meegevoerd – door de ogen van een kind – in het onbeschrijfelijke leed dat mensen elkaar aandeden. Ik wás het hele boek lang Stella Müller en keek en beleefde door haar ogen de lijdensweg die zij moest gaan. Zelden viel mij het omslaan van bladzijden zo zwaar. Met de toen twaalf-, dertien-, veertienjarige Stella weet je voortdurend dat het niet erger kan, en ontdek je dat het toch nog erger wordt. Dag na dag, maand na maand, jaar na jaar. Wat mij als lezer overeind hield, was de wetenschap dat de schrijfster het ondanks alles had overleefd.
Müller beschrijft zonder ook maar het geringste effectbejag, in helder, kort en mooi proza, met welhaast de argeloosheid van een kind, de verschrikkingen die ze heeft doorgemaakt. Radeloosheid overrompelt haar bij iedere nieuwe vernedering en straf uit het ongerijmde, maar dat is ook radeloosheid – en dat vond ik indrukwekkend – omtrent de menselijkheid van haar kwelgeesten. Want hoewel die zich duivels gedragen, blijft Stella vertwijfeld naar mensen kijken. En niet een keer, de hele hellevaart lang, heeft ze het bijvoorbeeld over dé Duitser, of generaliseert ze anderszins, wanneer ze het met geen pen te beschrijven kwaad onder woorden brengt.  En dan komt, dankzij Oscar Schindler, na onmetelijke ellende, voor haar de onbevattelijke, haast beangstigende vrijheid. De misschien wel meest ontvankelijke jaren van haar jeugd heeft ze zich moeten verzetten tegen de dood, tegen moord en doodslag, en nu moest ze leren leven.
Je vraagt je soms af, waarom je nog dit soort boeken leest, en mij wordt wel eens schamper gevraagd, of niet hoog tijd is al deze zaken te laten rusten. Al zou ik het willen, ik zou het niet kunnen; en al zou ik het kunnen, ik zou het niet willen. Ik kom rechtstreeks voort uit de generatie die deze waanzin heeft teweeggebracht en die dit heeft meegemaakt. Verhalen als die van Stella Müller tonen waartoe een mens in staat is, in het allerverderfelijkste maar ook in het goede, en in het overleven. En wat die laatste twee betreft, mag je hopen dat je daartoe – als het daar ooit van mocht komen – zelf in staat bent.
Door de ogen van een kind werd gepubliceerd nog voordat Spielbergs film, Schindler’s list uitkwam. Als je het boek gelezen hebt kijk je nog weer met andere ogen naar de film.



VPRO.NL/AVONDLOG

Door Wim Brands
Cricket, eindelijk lees ik weer eens in het Nederlands over cricket. Waar anders dan in het 'Haagse' tijdschrift Extaze.
V.S.Naipaul beschrijft in 'A house for Mr. Biswas' hoe vader en zoon zich naar het stadion van Port of Prince begeven om een cricketmatch te zien. Niet dat ze de regels van het spel kennen, het gaat er om dat ze samen een cricketmatch bezoeken. Wat is cricket? Uitdrukkingen als 'that's not cricket' en vormen als 'the slow hand clap', het verlangzaamde applaus, dragen werelden aan betekenis. In de nieuwe Extaze (nummer 1) schrijft de diplomaat Karel de Vey Mestdagh over 'the gentlemen's game' als 'die wonderlijke combinatie van merendeels onbegrepen sportiviteit en niet te doorgronden rechtvaardigheid (bewaakt door scheidsrechters in witte amanuensisjassen, met kroonkurken in hun zak). Maar nee, dat moest niet nodig zijn. Het ware cricket is immers de regels ver voorbij. Cricket is bigger than rules...'. Later hopelijk meer. Ian Buruma heeft over cricket geschreven (in Voltaires coconuts). Arjen Duinker en Kees 't Hart zijn liefhebbers. Nu zij?


It's not cricket


Lees mijn essay over cricket en literatuur in Literair Tijdschrift Extaze. Het eerste nummer is inmiddels verschenen.




Literatuur na 11 september (n.a.v. 10 jaar 9/11)

LUX, 08.09.04Verslag Jaap Stronks, LUX 
Debat met de schrijvers Herman Franke Manon Uphoff en Sevtap Baycili (filosoof en auteur) onder leiding van Jeroen Vullings (redacteur Vrij Nederland) en een slotcommentaar van Franc Schuerewegen (hoogleraar Romaanse Taal en Cultuur aan de Radboud Universiteit Nijmegen).Heeft 11 september de literatuur veranderd? Wat is de rol van de literatuur in een onveilige wereld vol terrorisme, oorlog en ander leed? Zoveel vragen, zoveel meningen. “Schrijvers vormen een buitengewoon slagvaardige en taaie anti-terreurbrigade.” Maar ook: “De literatuur is medeplichtig – Osama is een collega.” Een eerste oppervlakkige vraag over de relatie tussen 11 september en de literatuur laat zich gemakkelijk stellen: is het mogelijk een goede roman over 11 september te schrijven? Herman Franke begint zijn lezing door deze vraag ontkennend te beantwoorden. De werkelijkheid van de afzonderlijke schrijvers is de bron van literatuur, vindt hij, niet de mediawerkelijkheid van iedereen. Franke: “Schrijvers scheppen vanuit hun eigen obsessies en fascinaties, en proberen te overstijgen wat de camera’s en microfoons verteld hebben.” Franke vermoedt dat dit de reden is voor het feit dat er zo weinig romans over 11 september zijn verschenen. Sterker nog, hij heeft in de hedendaagse Nederlandse literatuur slechts zo hier en daar een terloopse verwijzing naar 9/11 kunnen ontdekken. Elk boek had op het eerste gezicht ook geschreven kunnen worden zonder dat de aanslagen van 11 september ooit gebeurden, denkt hij.
HEARTBREAKING NEWS


    
Terwijl Ferakis over het azuurblauwe water tuurde om de overige scheepvaart in de gaten te houden, werd zijn aandacht getrokken door de plotseling grote letters die op het televisiescherm verschenen: BREAKING NEWS. Hij zette het geluid aan om te horen wat er gaande was. Een verwarde vrouwenstem meldde dat een vliegtuig tegen een van de torens van het World Trade Center in New York was gevlogen. You are looking at obviously very disturbing live shots... that is the World Trade Center, and we have unconfirmed reports that a plane has crashed in one of the towers,’ hoorde hij de presentatrice zeggen. Hij waarschuwde onmiddellijk zijn officieren. De eerste beelden werden minutenlang herhaald. Kennelijk vanuit een helikopter werd ingezoomd op de torens, waarvan er een in brand stond en zwaar gehavend leek te zijn. Het was haast onvoorstelbaar wat ze zagen. Er kwam steeds meer beeldmateriaal, nu ook opnamen gemaakt vanaf de straat. Ferakis greep geëmotioneerd naar de microfoon van de luidsprekerinstallatie en riep om dat iedereen die geen directe taak had naar de brug moest komen. Een voor een druppelden de bemanningsleden binnen. Degenen die inmiddels in de gaten kregen wat er gaande was, waren met stomheid geslagen. Hoe was dat nu in godsnaam mogelijk? Een vliegtuig tegen het WTC! Dit was een ramp die toch niemand voor mogelijk hield! Bijna wanhopig werd er getracht een verklaring te vinden voor het feit dat een passagierstoestel, want dat leek het te zijn geweest, zo uit koers kon raken en dan ook nog precies tegen een van de Twin Towers kon vliegen. De beelden waren angstaanjagend. De brandweer kwam van alle kanten aanrukken, maar hoe konden ze die arme zielen boven in de toren in ’s hemelsnaam veilig naar beneden krijgen?
     En dan, nog geen twintig minuten later, terwijl ze probeerden te begrijpen wat een catastrofe zich voor hun ogen afspeelde, zagen ze op het kleine televisiescherm een tweede toestel aan komen vliegen dat zich, als was het een horrorfilm, in de andere toren boorde! Holy shit, dit kon geen toeval meer zijn, dit was het armageddon! Dit was een nachtmerrie – dit betekende oorlog tegen Amerika! Er klonken in het stuurhuis rauwe kreten en gevloek; in het Grieks, het Filippijns, het Engels, één mengelmoes van ongeloof. De eerste mensen zag je op meer dan tweehonderd meter hoogte uit de ramen springen, soms met iets van een tafellaken als parachute. Rampspoed! Iedereen leek de onvoorstelbare beelden voor zichzelf te verwerken en ondertussen toch bevestiging te zoeken bij de anderen. Er kwamen nu steeds meer bemanningsleden op de brug. Er werd door elkaar geschreeuwd. Sommigen vielen op hun knieën en begonnen vertwijfeld te bidden. De stuurman probeerde zenuwachtig via de intercom de machinekamer op de hoogte te houden, maar kon moeilijk onder woorden brengen wat hij allemaal zag.
Fragment uit Ruwe olie Een boek dat niet geschreven had kunnen worden zonder dat de aanslagen van 9/11 ooit gebeurden!


Penrose


De onmogelijke driehoek van Roger Penrose
Sir Roger Penrose werd in 1931 geboren. Zijn ouders waren medici en speelden met hun drie zonen schaak, losten wiskundige puzzles op en bedachten 'onmogelijke' figuren. De onmogelijke driehoek die Roger Penrose in 1954 bedacht en met zijn vader uitwerkte inspireerde Maurits C. Escher tot de lithografieën Klimmen en Dalen (1960) en De onmogelijke waterval (1961). Zie: Spelend de kosmos vangen, NRC-Handelsblad, 4/5 juni 2011.
Een Deen had mij onlangs aan de bar gevraagd of ik de penrose-driehoek kende. We hadden wat zitten praten over ons hotel en de idyllische naam ervan. Zelf dacht ik daarbij altijd aan rozen, hoewel ik er allang achter was dat de penroos, als bloem, helemaal niet bestond. Mijn Deense aanspraak had een heel andere associatie en toverde mij op de achterkant van een bierviltje een driehoek voor, waarvan alle drie de balken loodrecht op de andere twee stonden, maar samen toch een driehoek vormden. Ik had direct aan Esscher moeten denken, die allerlei optische illusies creëerde, dingen die niet konden. Maar volgens de Deen werd zijn driehoek de penrose-driehoek genoemd, naar de uitvinder ervan, een Engelsman, Roger Penrose.
     Diezelfde avond, op mijn kamer, probeerde ik het geval na te tekenen, wat me in een melancholieke stemming had gebracht. Was ook Dagny geen optische illusie? Van tijd tot tijd zag ik haar, maar zodra ik te dichtbij kwam was ze weg – als een fata morgana. Stap voor stap was ik verdwaald geraakt in haar woestijn vol zinsbegoocheling.
Fragment uit Ruwe Olie
Hotel Penrose, Curaçao, anno 1960

Gevoelens

In toenemende mate worden tekstberichten beschouwd als een ‘emergency’. Als de ontvanger niet prompt reageert slaat de eenzaamheid toe. Ik deel mijn gevoelens, dus ik ben. Dat is zuiver narcisme, want narcisme is het nodig hebben van anderen om compleet te zijn. Als je zo leeft, gebruik je mensen als reserveonderdelen van jezelf.Sherry Turkle


Caraibisch uitzicht

De blogspot van de Werkgroep Caraïbische Letteren die open staat voor iedereen die iets te melden heeft over de Caraibische cultuur en literatuur aan beide zijden van de oceaan: nieuwtjes, feestredes, herdenkingstoespraken, aardige invallen, uitdagende stellingen, bijzondere leeservaringen, grappige observaties enz. enz.

dinsdag 10 mei 2011

Diplomaten tegen piraten

Karel de Vey Mestdagh is diplomaat en schrijver. Hoe komt iemand op het ministerie van Buitenlandse Zaken verzeild in maritieme aangelegenheden? En dan nog wel bij piraterijbestrijding! ‘Het ligt niet direct voor de hand, maar als je bent geboren en getogen in het havenkwartier van Rotterdam heb je, het kan haast niet anders, iets met schepen. Om mijn vakanties bij elkaar te sparen, voer ik in de jaren zestig van de vorige eeuw een aantal zomers als matroos op de watertaxi van de Spido-havendienst. Een kleiner vaartuig kon haast niet, al kwam je wel langszij de allergrootste zeekastelen. Je meldde je bij het kantoor van Smit aan de Willemskade en een dag later kon je aanmonsteren in de Leuvehaven. Zo gemakkelijk ging dat toen. Het is inmiddels bijna een halve eeuw geleden dat ik om ‘hamerstelenvet’ naar de shipchandler werd gestuurd, maar de geur van diesel, sisal en teer is mij altijd dierbaar gebleven.' Kustwacht ‘Het zou ruim dertig jaar duren voordat ik weer met schepen te maken kreeg. In 2001 werd ik, namens het ministerie van Buitenlandse Zaken, lid van de toenmalige Kustwachtcommissie van de Nederlandse Antillen en Aruba. Plotseling ging het over cutters en RHIB’s (Rigid Hull Inflatable Boats) en waren er van tijd tot tijd de oude vertrouwde geuren die voor mij bij een havenkade horen. Parera, Savaneta: de lucht van stookolie aangelengd met een fikse vleug tropenhitte. Ik kreeg te maken met schepen die zich, in nauwe samenwerking met de Koninklijke Marine, bezighielden met search and rescue, en vooral ook met het onderscheppen van drugstransporten afkomstig uit landen als Colombia en Venezuela. Onverwacht kruiste overigens vervoer van een heel ander kaliber mijn pad: in oktober 2001 verscheen een supertanker met illegale olie uit Irak op de rede van Curaçao. In strijd met de boycot van Irak was lading opgetopt. Het ging om en miljoenenfraude. Plotseling zat ik middenin een affaire met een crimineel lange en ingewikkelde nasleep.’ Zeerovers ‘Bijna negen jaar later, in 2009, werd ik gevraagd mij met de juridische vraagstukken van de piratenbestrijding te gaan bezighouden. Het maritieme wel en wee hield mij duidelijk in zijn greep. Diplomaten tegen piraten! Het leek mij een boeiende uitdaging die ik graag aannam. Hugo de Groots vrijheid van de volle zee was mij al in mijn studietijd ingeprent en nu kon ik meehelpen die te verdedigen. Uit de media kende ik de berichten over de toenemende piraterij voor de kust van Somalië, maar veel wist ik er nog niet van. Piraten en kapers waren voor mij in de eerste plaats een boeiend fenomeen uit een ver verleden: de Barbarijse zeerovers, de boekaniers in de Cariben en natuurlijk de Duinkerker kapers, waarvan ikzelf – volgens een twijfelachtige familielegende – nog af zou stammen. Maar of ik dat laatste moest willen? De vervloekte broeders van de kust, zoveel wist ik heel goed, maakten nog altijd de zeeën onveilig. Zelfs weer in toenemende mate. De Zuid Chinese Zee, de Straat van Malakka, de Baai van Bengalen, de Golf van Guinee, en sinds een paar jaar de Golf van Aden en het Somalië Bassin, je moest je er als zeevaarder maar niet te lang ophouden. Dangerous places!' Inspiratiebron ‘Vijftig jaar geleden speelde ik op de pontons in de Rotterdamse Zalmhaven en tussen de opgestapelde kratten aan de Parkkade. Daar droomde ik van verre reizen, van aanmonsteren op een van de schepen van de HAL die in die tijd aan de overkant lagen afgemeerd. En al ben ik dan nooit een zeeman geworden, ik voel me wel thuis in de wereld van de koopvaardij en de marine. Die wereld figureert niet voor niets in de boeken die ik de laatste jaren schreef. De Rotterdamse haven komt op meer plaatsten terug in mijn debuut Onder een hemel van tin (Vorroux 2005). De affaire met de illegale olie uit Irak leidde tot mijn in 2010 verschenen roman Ruwe olie (In de Knipscheer), waarin de tankervaart een belangrijke plaats inneemt. Werken op Buitenlandse Zaken, ik kan het niet ontkennen, is een rijke inspiratiebron gebleken voor mijn literaire aspiraties. En dat ik als jurist en diplomaat mijn steentje kan bijdragen aan de bestrijding van piraterij sluit daar wonderwel bij aan.’


De Blamanroute




"Elsschot en De Vey Mestdagh..."
  
De Blamanroute, een literair-historische wandeling door Rotterdam-West, van Jan Oudenaarden en Rien Vroegindeweij.
"Langs de Heemraadsingel en de Rochussenstraat, langs Westplein en Westzeedijk, in de voetsporen van bekende en (inmiddels) onbekende grootheden als Deelder en De Meester, als Elsschot en De Vey Mestdagh."

Lees meer op de pagina Onder een hemel van tin.


Arabische lente


En weer zit je aan de televisie en de radio gekluisterd - net als tijdens de val van de Muur, de Tiananmen-episode en andere wereldschokkende gebeurtenissen. Egypte januari 2011: Je kunt de bloemen afknippen, maar de lente niet tegen houden! Lees voor een beter begrip het indrukwekkende relaas van Petra Stienen "Dromen van een Arabische lente". De arabiste Stienen was jarenlang diplomaat in Kairo en elders in het Midden-Oosten. Zij durfde een stap verder te gaan dan de meeste van haar collega's. De Egyptenaren om haar heen waren haar lief - ze wilde ze begrijpen. Probeer het ook.  Haar mooi geschreven boek geeft een uniek inzicht.


Izaline Calister





Izaline Calister inspireert mij al jaren - als zangeres en als mens. Haar muziek en haar teksten vormen samen met haar soepele Caribische timbre een wondermooie drie-eenheid. Inmiddels heeft zij een aantal cd’s uitgebracht, die stuk voor stuk het beluisteren meer dan waard zijn. In mijn collectie vormen ze een warm kloppend hart. Met het prachtige Nada den mi man  (op de cd Kanta Helele) verwoordt en vertolkt Izaline een ingrijpende episode uit haar jeugd, die sterk doet denken aan wat ikzelf meemaakte en beschreef in het laatste hoodstuk van 'Onder een hemel van tin'. Omdat Nada den mi man mij zo aansprak, heb ik er een Nederlandse vertaling van gemaakt: Met lege handen.Izaline Calister zingt in het Papiaments, maar ook voor wie er geen woord van verstaat, weet ze haar emoties onweerstaanbaar over het voetlicht te brengen. Haar live-optredens zijn keer op keer een belevenis waarin ze, samen met haar begenadigde begeleiders, de sterren van de hemel zingt en speelt. Een citaat uit het nummer Bisami si ('Un palabra, su simplesa ta apsurdo') gaat vooraf aan Deel I van mijn roman ‘Ruwe olie’.Bovenaan dit bericht een clip van Calisters laatste cd (Speransa), waarin ze haar eiland Curaçao bezingt: het verrukkelijk ingetogen Mi pais. Kijk voor meer informatie op de website van Izaline Calister.




Baltische zielen



Eind 2010 las ik ‘Baltische zielen’ van Jan Brokken. Een fenomenaal boek! Wat een prachtige en vaak ook huiveringwekkende verhalen, die schuilgaan achter zo veel bekende en onbekende namen. Brokken heeft ze geboekstaafd op zijn unieke manier. Natuurlijk wist ik maar al te goed van de dramatische geschiedenis van Estland, Letland en Litouwen, maar pas door dit boek heeft het Balticum een onuitwisbare plek gekregen in mijn bewustzijn. Ik luister nu met andere oren naar Arvo Pärt en Gidon Kremer, kijk met andere ogen naar Jacob Lipchitz en Mark Rothko, en neem binnenkort Hannah Arendt ter hand. De beschrijving van hun levens en van al die andere mooie mensen en droevige zielen raakt je recht in het hart. Aarzel niet, lees het!




Jan Mesdag zingt Brel



In het kader van Wereld Aids Dag vertoonde Holland Doc het filmportret 'Jan Mesdag zingt Brel'. De documentaire was van zaterdag 27 november tot en met vrijdag 3 december 2010 zowel online als op het digitale kanaal van Holland Doc 24 te zien.

In het voorjaar van 2011 verschijnt 'Jan Mesdag zingt Brel' op DVD. Klik voor meer informatie op bovenstaande foto.

Het leven van de zanger Jan Mesdag (1953-1988) stond in het teken van zijn ontwikkeling als artiest en de zoektocht naar de juiste wijze om zijn talenten te benutten. Niet alleen had hij een mooie zangstem, hij kon tevens acteren, viool spelen en goochelen. 

Vanaf het begin van de jaren tachtig treedt Jan op in New York en Amsterdam. Hij maakt als aanstormend talent furore in de kleinkunstwereld. In 1988 staat hij op het punt om door te breken bij het grote publiek door zijn rol in de musical Cats. Deze rol is fysiek erg zwaar en Jan kan de repetities moeilijk bijbenen. Jan blijkt HIV-positief te zijn en moet zijn rol opgeven. De gevolgen van Aids maken het vervolgens onmogelijk om überhaupt op te treden.

De laatste wens van Jan is om een album op te nemen met liederen van Jacques Brel. Nu Jan ziek is kan hij zich nog beter inleven in de nummers van Brel. Met hulp van vrienden krijgt Jan de kans om te laten zien hoe groot zijn talent als zanger is. Jan Mesdag zingt Brel verschijnt enkele weken voor zijn dood op 4 december 1988. Dankzij dit uitzonderlijke mooie album kan men nog steeds van zijn stem genieten.

De CD Jan Mesdag zingt Brel is in 2008 opnieuw uitgebracht ter gelegenheid van de première van de documentaire Jan Mesdag zingt Brel. De cd is te bestellen via Dyzlo Film.
Als broer ben ik natuurlijk niet objectief, maar ik heb er toch geen enkele moeite mee zijn CD aan te bevelen. Het is een prachtig album! De vaste vertaler van Brel, Ernst van Altena, zorgde voor vertalingen van een aantal nieuwe liederen. Nico van der Linden stond borg voor de arrangementen en de muzikale begeleiding. Met goedkeuring van de erven van Brel vonden in de zomer van 1988 de opnamen plaats. Jan Mesdag zingt Brel wordt door kenners beschouwd als een van de beste Nederlandse Brel-vertolkingen.Het filmportret van Jan, dat dit voorjaar op DVD uitkomt, geeft een boeiend beeld van zijn leven, met veel bijzonder beeldmateriaal van optredens in o.a. Amsterdam en New York. 




De kristalnacht van onze rechtsstaat


Van Thierry Baudet verscheen in NRC/Handelsblad, Opinie & Debat, 13 november 2010 de bijdrage ‘Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vormt een ernstige inbreuk op de democratie’. Baudet schreef zijn essay voor een bundel ‘De rechtsstaat in de 21e eeuw’ die afgelopen vrijdag, 19 november, werd gepresenteerd tijdens de Nacht van de Rechtsstaat.

Het artikel van Baudet behelst voor de rechtsstaat zorgwekkende, zo niet funeste, elementen. Als voormalig agent van Nederland bij het Hof (1990-1996) voelde ik mij verplicht een reactie in te sturen. Gezien de populistische (onder)toon van veel van Baudets opmerkingen, koos ik niet voor een strak juridisch repliek (er valt zo veel aan te merken op zijn betoog!). Tegen ongefundeerde stemmingmakerij leek mij een gefundeerd ‘tit for tat’ op zijn plaats. De redactie van Opinie & Debat heeft in de bijlage van zaterdag 20 november een tweetal behartenswaardige, maar meer academische, reacties geplaatst. Bij uitzondering geef ik daarom hier lucht aan mijn verontrusting. 
De kristalnacht van onze rechtsstaat


Reactie op het artikel van Thierry Baudet, ‘Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vormt een ernstige inbreuk op de democratie’, NRC/Handelsblad, Opinie & Debat, 13 november 2010. Baudet schreef zijn essay voor een bundel ‘De rechtsstaat in de 21e eeuw’ die vrijdag 19 november 2010 werd gepresenteerd tijdens de Nacht van de Rechtsstaat.


Het is merkwaardig om in de NRC vergast te worden op een opiniestuk waarin het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, in Straatsburg, in de hoek wordt gezet als ‘een allesverslindend monster dat zonder enige legitimiteit wetten en regelingen buiten werking stelt.’ En dan te bedenken dat de Europese Conventie voor de Rechten van de Mens en de daarop gebaseerde jurisprudentie van het Hof sinds 60 jaar de schering en inslag vormen van onze rechtsstaat en van het Europees rechtstatelijk denken. Dat een rechterlijke instelling niet altijd voor alle partijen welgevallige uitspraken doet is eigen aan rechtspraak, maar om daar, zoals Thierry Baudet doet, bij het Europees Hof een ongecontroleerde agitatie van een stel activistische rechters achter te zoeken, zelfs ‘een machtsovername’, getuigt van groot gebrek aan realiteitszin.


Baudet schreef een tendentieus artikel, waarin een weloverwogen voorziening van het Hof wordt afgedaan als een “boze e-mail”. Daarnaast debiteert de schrijver de vileine misvatting dat het Hof een eigen toelatingsbeleid zou hebben: jongens onder elkaar. Niets daarvan! Het Europees Hof bestaat uit rechters afkomstig uit de lidstaten van de Raad van Europa, die door die lidstaten zelf worden voorgedragen en die rechtspreken aan de hand van door diezelfde lidstaten geschreven regels. Regels, die – als er voldoende steun voor bestaat – kunnen worden gewijzigd. Of dat bij de universele grondslag (want daar hoort de Europese Conventie toe) van onze naoorlogse rechtsorde gewenst is, is een tweede.


Naarmate regels fundamenteler van aard zijn, daarin heeft Baudet gelijk, zullen ze noodzakelijkerwijs een abstracter karakter hebben. Ook het Straatsburgse Hof moet interpreteren, daar ontkom je niet aan. Dat doende, heeft het Hof de afgelopen 60 jaar meegebouwd aan een beschaafde, menswaardige Europese samenleving gesticht op de puinhopen van WOII. Inderdaad, Baudet zegt het zelf, het Hof als ultieme controle op misbruik van staatsmacht. En dan gaat het om misbruik van net zo goed de uitvoerende, als de wetgevende macht. De historicus Baudet zal ik niet aan voorbeelden hoeven helpen. Hij gebruikt grote woorden:Dat het Europees Hof zich niet beperkt tot de ultieme grenzen van de rechtvaardigheid, maar in feite al het bestaande recht toetst aan de eigen opvattingen, is een onvermijdelijk gevolg van de vaagheid van de ‘fundamentele rechten’ die in het Europees mensenrechtenverdrag zijn vastgelegd.” De schrijver vindt uitspraken die hem niet van pas komen duidelijk niet rechtvaardig. Zeker niet als het Hof ook nog eens ‘al het bestaande recht toetst’. Opmerkelijk, want daarin schuilt juist de kracht van een decente rechtsorde: niet in een beetje recht, maar in al het recht. En de ‘eigen opvattingen’, die Baudet zo verafschuwt, zijn geen politieke grillen, maar opvattingen die de resultante zijn van 60 jaar jurisprudentie, arrest na arrest gevormd door Europese juristen van het aller zwaarste kaliber.


In het licht van die jurisprudentie klinkt het volledig misplaats, pedant zelfs, waar Baudet stelt “De centrale denkfout achter juridische codificatie van het mensenrechtendiscours is dat universele principes van rechtvaardigheid geen van tijd en plaats afhankelijke interpretatie zouden vergen. Maar dat is nu juist wél het geval.” Om te beginnen miskent Baudet duidelijk dat voor veel mensen in de wereld een beroep op in steen gebeitelde universele principes het laatste lichtpuntje is in een duister bestaan, of zelfs een pikdonkere cel. En overigens heeft op alle mij bekende terreinen waarin het recht in ontwikkeling is, en Staten er verschillende opvattingen op na houden, het Europees Hof in de loop van zijn bestaan voor een zeer terughoudende, bijna conservatieve uitleg van de Europese Conventie gekozen. Activisten verwijten Straatsburg zelfs dat het te veel rekening houd met ‘tijd en plaats’. Maar er is gelukkig wel sprake van voortschrijdend inzicht. En na 60 jaar rechtsontwikkeling is het dan ook een gotspe om te zeggen: “Dus hoe ‘fundamenteel’ de beginselen achter deze ‘mensenrechten’ misschien ook zijn, in de praktijk is hun betekenis volkomen onduidelijk en onderwerp van politiek debat. Anders gezegd: wie de macht heeft te bepalen wat een ‘fundamenteel recht’ in de praktijk precies betekent, heeft de macht zijn politieke opvattingen op te leggen aan anderen.


Baudet schermt in zijn stuk manhaftig met zijn gekwetste rechtvaardigheidsgevoel maar laat, al of niet bewust, het element ‘menswaardigheid’ volledig buiten beeld. Ook daar moet het Europees Hof over oordelen (denk alleen al aan artikel 3 van de Europese Conventie: Niemand zal onderworpen worden aan marteling of aan onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing). Dat kan ertoe leiden dat in een individueel geval het beleid van een staat door het Hof wordt veroordeeld. Moeten we dan maar van deze verworvenheid van Europese rechtsontwikkeling af, die ons werelddeel op het gebied van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden verder heeft gebracht dan menig ander werelddeel? Zodat ieder land weer zijn eigen afwegingen kan maken op basis van de eigen nationale cultuur, en de rechters door de andere staatsorganen in toom gehouden kunnen worden? Baudet zegt het letterlijk zo. Zijn hele stuk is doordesemd van een populistisch ‘opruimen dat zootje!’, waarmee hij ons de weg terug wijst naar een duister verleden. Aan het slot van zijn betoog schopt Baudet het hele mensenrechtengebouw onderuit: mensenrechten prima, zolang we maar niet de fout begaan die waarden juridisch te codificeren.

Op naar de kristalnacht van de rechtsstaat.